Als er dan toch acties kwamen in de bedrijven,
waren dat dus wilde akties en keerden de bonden zich daar tegen’,
(in: Ger Harmsen: Hamer of Aambeeld?, uitg. Industriebond NVV, A’dam 1979, p 90)
De vakbondspolitiek in Nederland kent verrassende tegenspraken. De FNV voert enerzijds terecht de leus: vecht voor je recht. Maar de leiding van de vakcentrale handelt daar in 2010 nog steeds niet naar. Minstens drie tegenspraken:
Van waar deze tegenspraken? Even een stukje geschiedenis.
vakbondseenheid
Op grond van de goede samenwerking over de partij politieke scheidslijnen heen,
ontstond bij het politiek verzet in Nederland na Stalingrad 1943 het plan om na
de bevrijding politiek-economische hervormingen door te voeren. Een onverdeelde,
sterke vakbeweging was het ideaal.
De Nederlandse regering in Londen vatte zo’n verandering als bedreiging op en zette zelfs de Binnenlandse Strijdkrachten daartegen in. Vervolgens stelde de USA als voorwaarde voor het Marshall-plan een politiek dictaat tegen vakbondsaktivisme, dat door de Nederlandse regering klakkeloos aanvaard werd. Vergelijkbare politieke tegenstellingen leidden in België tot uitsluiting van vakbondsaktivisten en communisten. In Griekenland lokte het Marshall-plan dictaat zelfs een burgeroorlog uit. In dit klimaat werd in Nederland na 1945 de restauratie van de vóóroorlogse verhoudingen voltrokken. Met herstel van de Stichting van de Arbeid en het systeem van cao’s -sinds 1927- en de avv’s -vanaf 1937-. (57. cao en avv)
verzuiling
Bij de naoorlogse restauratie van de vooroorlogse machtsverhoudingen kwamen
de verzuilde politieke verhoudingen terug. Deze verzuiling in een sociaal-democratische,
een katholieke en een christelijke zuil, hield een groot deel van de bevolking verdeeld
in drie maatschappelijk, politiek en cultureel gescheiden groepen. De in het verlengde daarvan
opgerichte verzuilde vakcentrales lieten zich door hun onderlinge animositeit uiteraard makkelijk
tegen elkaar uit spelen.
medebestuur
De regering gaf drie verzuilde vakcentrales, ieder verbonden met de eigen politieke stroming
en dito leiding, het lidmaatschap van de Sociaal Economische Raad. Formeel is deze SER opgezet
als sociaal-economisch overlegorgaan tussen vertegenwoordigers van de ondernemers, de regering
en de werkenden. De vakcentrales NVV, NKV en CNV kregen bovendien medebestuur aangeboden
in de produktschappen, ziekenfondsen, arbeidsburo’s, pensioenfondsen en sociale verzekeringsfondsen.
De kern van dit corporatistisch bestuursmodel is de politieke ontkenning van de belangentegenstelling tussen werkenden aan de ene kant en de -grote- ondernemers en beleggers aan de andere kant. Door vakbondsleiders medebestuurder te maken, werd hun persoonlijk belang verlegd van het verbeteren van arbeidsvoorwaarden naar verdediging van de gevestigde orde. Deze belangenverstrengeling was en is bedoeld om de vakbondsleiding in te pakken en daarmee de sociaal-economische onrust in te dammen.
geleide loonpolitiek
Hoe na de oorlog het loonoverleg werkte? De regering zette erop in de economische ontwikkeling
te beheersen. Naast een prijspolitiek voerde de regering vooral een stringente loonpolitiek.
De SER stelde ieder halfjaar op basis van het Centraal Economisch Plan vast welk percentage loonsverhoging
maximum toelaatbaar was. En dat was dan bindend voor alle deelnemers.
Met name voor de erkende vakcentrales, nu die onderdeel van het staatsbestel waren geworden.
Om loonmatiging door te kunnen drukken moest de arbeidsvrede worden bewaard. Deze taak werd de vakcentrales
toegewezen. Een college van rijksbemiddelaars bleef achter de hand voor het geval de centrales de controle
verloren.
400 gulden
Na de zomer van 1963 bleken steeds meer ondernemers veel hogere lonen te betalen dan in het centraal
overleg was toegestaan. Deze praktijk van ‘zwarte lonen’ bovenop ‘witte lonen’ was toen
al ruim 10 jaar gebruik. Onvermijdelijk dat daar vroeg of laat akties van zouden komen,
vooral in bedrijven waar de lonen zwaar achterbleven. Opstelling van de leiding in de bonden en vakcentrales?
Die keerden zich zelfs in de 70er jaren tijdens de gierende prijsinflatie tot boven de 10% per jaar
tegen afdoende compensatie in de lonen. De vakcentrales hielden vast aan eerdere overeenkomsten tot
loonmatiging, zoals ze die met ondernemers en regering hadden gesloten.
Vakbondsleden vonden zo tot hun verrassing
niet de ondernemers maar de bond tegenover zich staan. Bondsleden moesten dus wel eigen aktiekomitees
op de bedrijven vormen om loonsverbetering binnen te halen. Deze bondsleden werden daarop door
de bondsleiding bestreden en verdacht gemaakt. Het voorwendsel was dat er in de komitees
samengewerkt werd met ongeorganiseerden. Bedoeld werd met mensen die het lidmaatschap van
de bond werd ontzegd, op verdenking dat zij de klassevrede niet zouden onderschrijven. De leiding
van de vakcentrales koos voor het mogen meepraten met regering
en ondernemers boven het opkomen voor de arbeidsvoorwaarden van de werkenden.
(24. werkgevers en centraal akkoord)
Vele bestuurders van vakcentrales stelden zichzelf boven de werkenden. Vonden aanzitten in SER en Stichting van de Arbeid belangrijker dan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en lonen van de werkenden. Boden ook nauwelijks weerstand tegen de loon- en prijsmaatregelen die de regeringen in 60er en 70er jaren voorstelden.
De akties voor hogere lonen en tegen koppelbazen, zoals in 1963 bij de ADM en NDSM,
in 1965 bij Verolme, Wilton Feijenoord, Gusto en RDM, werden geleid door aktiecomités.
De vakcentrales weigerden iedere steun, maakten deze akties zelfs verdacht.
De stakingskas bleef gesloten. Hetzelfde patroon bij de loonstrijd in de strokarton.
Bij de havenstaking van 1970 en metaalstaking van 1972 nog eens hetzelfde.
En toch, door hun eensgezindheid wonnen de aktievoerders steeds de strijd.
In de politieke praktijk werd de leiding van de vakcentrales dus gepasseerd door de ondernemers, die weliswaar zelfs militair ingrijpen overwogen, maar inzagen dat het bedrijf dan helemaal lam kwam te liggen. Daarom toegaven aan het personeel.
De aangekondigde sluitingen van Enka, Rolma, Optilon en Philips Usfa in de 70er jaren werden geaccepteerd door de vakcentrales. Niet door het personeel en hun ondernemingsraden, zij bezetten hun bedrijven.
Het schokkende van deze situatie is dat de partijgebonden leiding van de NVV centrale
haar politiek probleem vertaalde in een organisatorisch probleem.
Zij koos voor interne communistenjacht, royement en uitsluiting van lidmaatschap -tot beroepsverbod
aan toe-
in plaats van vóór het ledenbelang op te treden. Op het moment dat de aktiecomitees
de ondernemers een loonsverhoging konden afdwingen, liep de bondsleiding ze voor de voeten.
Toch werd de ‘400 gulden aktie’ een succes. In de haven en metaal hadden de werkenden
op het juiste moment het politieke breekijzer in handen en gebruikten het ook.
Tussen 1963 en 1965 gingen de lonen fors omhoog, juist dankzij organisatie buiten
de vakcentrales om. Daarmee was de geleide loonpolitiek ingestort en de vakcentrales
hadden zichzelf politiek tegenover de werkenden buiten spel gezet. Aan het ledenverlies
was dat duidelijk af te lezen. In 1971 was de 400 gulden ronde een feit.
'bouwoproer'
Een ander dieptepunt was de zomer van 1966, toen in de bouw.
Bij het uitkeren van het opgespaard vakantiegeld, trok het NVV bij niet georganiseerde bouwvakkers
ineens administratiekosten af. Dat leidde tot een breed gedragen bouwstaking.
Wereldvreemde Amsterdamse regenten maakten daar met hun repressief optreden vervolgens een troep van.
De functie van de vakcentrales stond daarna ter discussie: niet alleen op de werkvloer,
nu ook binnen het centraal overleg. De naoorlogse beheersstructuur leek te wankelen.
FNV blijkt het in 2002 nog steeds niet geleerd te hebben:
Bij de gedwongen ontslagen bij Ballast Nedam krijgen bondsleden een maandloon méér mee dan
de ongeorganiseerden.
Weer misbruikt de bond zijn onderhandelingsmonopolie in het voordeel van de eigen organisatie.
Op het FNV congres van 25 mei 2005 is bevoordeling van bondsleden bij sociale regelingen
en overige voorwaarden tot beleid verklaard.
Om de meerwaarde van het lidmaatschap inhoud te geven.
Onder deze omstandigheden was het de werkgevers veel waard om hun aloude gesprekspartners
te behouden binnen de corporatistische structuur van Stichting van de Arbeid en SER.
Uiteraard alleen om wijziging in de politieke verhoudingen te voorkomen. De grief van vooral het NVV,
was dat zij zoveel werk deed voor niet georganiseerden, maar daar niet voor betaald kreeg.
Dat vertaalden de werkgevers in een bijdrage voor vakbondswerk aan bonden aangesloten bij
de erkende vakcentrales. Zo is in 1966 het vakbondstientje geboren.
Bij het aflopen van de geleide loonpolitiek zijn dus de centrales gekocht om uitvoerder
van het loonbeleid te blijven.
overeenkomst
Over de overeenkomst van 18 november 1966 wordt door bonden en werkgevers erg geheimzinnig gedaan.
De overdracht gaat via een kerstboom aan stichtingen, de zogeheten cao-fondsen, die per cao anders
ingericht zijn. Evenals de hoogte van de bijdrage.
Bijvoorbeeld in de metaal wordt 0,2% van de loonsom gestort in een pot beheerd door 'MN Services'.
Per bondslid komt dat op ongeveer fl 120,- per jaar. In 1998 ging het daar volgens
Het Financieele Dagblad 020399 om fl 40 miljoen.
Uit die pot gaat de helft naar bonden van werkenden en de andere helft naar de Metaalunie
van de ondernemers.
Deze Metaalunie beheert weer fondsen om bedrijven te steunen die bij stakingen financieel knel komen
te zitten. Daarmee houden de ondernemers hun front gesloten bij langdurige weigering
om toe te geven in cao onderhandelingen.
Uitkeringen uit cao-fondsen gebeuren alleen aan vakbonden die de cao ondertekend hebben.
Soms ontstaat er dus enorme opwinding als er een bond bereid is een cao wel te tekenen,
terwijl andere vakbonden daar tegen zijn. De reden voor die opwinding is niet altijd
de magere arbeidsvoorwaarden. Wel dat die andere bonden zo het vakbondstientje mislopen.
In 2002 was dat het geval bij de cao voor de kinderopvang, die bij Philips en de horeca cao.
Volgens het ministerie SZW bedroegen de reserves van 73 a.v.v.fondsen in 2002 € 667 miljoen.
In 2003 nog € 619 miljoen. (publikatie 010605)
recenter voorbeeld:
Eind juni 2005 werd een cao afgesloten voor ongeveer 200.000 mensen die werken bij een horecaondernemer
die lid is van Koninklijke Horeca Nederland. Nieuw personeel wordt voortaan onder het minimumloon betaald.
Welke bond sluit die cao af? De Unie met slechts 500 leden in de horeca. Tegen de wil van andere bonden
met veel meer leden.
De werkgevers in het kappersbedrijf en die in de modewinkels hebben zich direkt bij
De Unie gemeld voor ook zo'n voordelige cao met omzeiling van het merendeel van
de georganiseerde werkenden.
Vanuit het Sociaalfonds Horeca is de afdracht aan De Unie verhoogd
van € 70.000
in 2005 naar € 450.000 in 2006.
(44.-06. cao's 2006)
Het gevaar voor een bondsonderhandelaar is altijd dat er teveel begrip ontstaat voor de propaganda
van regering en werkgevers. Meer dan voor de problemen
van de bondsleden en de anderen waarvoor de cao wordt afgesloten. In die situatie vertegenwoordigt
de bond de werkgever naar het personeel toe.
(59. concurrentie op arbeidsvoorwaarden)
(bulletin XIV)
Zoiets hoeft niet altijd beloond te worden met een hogere afdracht aan de bond.
Het is ook voorgekomen dat een bondsonderhandelaar zomaar aan de andere kant van
de onderhandelingstafel te voorschijn kwam.
Berucht is de overgang in 1988 van FNV voorzitter Hans Pont naar personeelschef bij het Rijk.
En hoe zit het nu met de bonden die niet met marktpartijen onderhandelen, maar met (semi-) overheden? Daar wordt niet afgedragen aan bonden. Wèl krijgen de grote bonden faciliteiten binnen de grote organisaties. Naast scholingsmogelijkheden worden sommige personeelsleden doorbetaald, terwijl ze uitsluitend voor de bond werken, wat bij goede invulling heel nuttig kan zijn.
verzet tegen het vakbondstientje
Verzet tegen het vakbondstientje komt vooral onder kleine ondernemers voor.
Zulke kleine ondernemers volgen niet de strategie van de grote jongens binnen
de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland, die bij heel veel cao's ingehuurd is als onderhandelaar.
Dit verzet richt zich op de verplichte afdracht aan de brancheorganisaties.
Zulke kleine ondernemers raken extra geprikkeld als bovendien
een cao Algemeen Verbindend Verklaard wordt voor de hele sector.
En dus ook hen treft, zelfs als zij geen lid zijn van de werkgeversvereniging die de cao afsloot.
Deze ondernemers, die geen lid zijn van het AWVN, proberen regelmatig cao's af te sluiten met bonden
die niet zijn aangesloten bij de erkende vakcentrales.
Of proberen bij erkende vakcentrales bedrijfs-cao's af te sluiten.
Soms lukt ze de truc om met een door de bedrijfsleiding zelf aangestelde personeelsvertegenwoordiging,
goedkopere arbeidsvoorwaarden af te spreken.
Dit soort a-sociale belangen -gericht op het weigeren van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden-
zijn de achtergrond van vragen in de Tweede Kamer in 2000 en 2001 over de representativiteit
van de vakbonden en het nut van avv. (57. cao en AVV)
Ondernemers vinden wel dat het vakbondstientje aan vakbondswerk, en dan liefst ten goede van het eigen bedrijf besteed moet worden. Ten behoeve van de OR bedoelen ze dan. Vooral in het geval dat de OR gebruikt wordt als instrument om het bedrijfsbeleid uit te voeren. Ondernemers hebben er natuurlijk bezwaar tegen als het vakbondstientje in de stakingskas verdwijnt, maar precies weten willen ze dat nu ook weer niet.
Waarom het vakbondstientje in de 21e eeuw vooral door de grote werkgevers gehandhaafd
wordt? Omdat ze zo de 3 vakcentrales aan zich kunnen binden als gesprekspartner.
Dat betekent voor hen een beperkt aantal onderhandelaars, die je bovendien persoonlijk kent
in al hun eigenaardigheden. Een ander voordeel is
dat die vakcentrales - FNV, CNV, Unie - uit eigen belang wel zullen zorgen voor uitsluiting
van niet erkende bonden.
Daarmee is ongebreidelde vakbondsoppositie voorlopig ingedamd.
alle zorgen voorbij?
Nee. Want de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de vakbeweging is aangetast.
Omdat het vakbondstientje heel goed de volgende zaken kan verklaren:
Dit zijn geen incidenten. Er zit systeem in.
Dat is het politiek bestel waarbinnen de vakorganisatie op beslissende momenten onvermijdelijk
tegen de bondsleden wordt gekeerd.
terugtredende vakcentrales
Al in het begin van de 60er jaren is de geleide loonpolitiek formeel opgeheven.
Opmerkelijk is dat de erkende centrales ruim 45 jaar later, nog steeds de arbeidsvrede
zijn blijven handhaven en zich zijn blijven conformeren aan de geleide loonpolitiek,
terwijl inmiddels veel bestuursposities zijn opgegeven.
In 2010 zijn allang de bestuursposities verloren bij arbeidsburo's, ziekenfondsen, de SVB. De WW en WAO zijn genationaliseerd (52. afromen WW & WAO fondsen) en intussen bij de UVW terecht gekomen. Als laatste staat de positie van de bonden bij de aanvullende pensioenfondsen onder druk, nu de ondernemers hun verantwoordelijkheid weigeren en uit de besturen stappen.
wat rest de vakcentrales?
Als belangrijkste activiteit voor de bonden is in 2009 over gebleven het sluiten van cao's
met als afgeleide daarvan het innen van de werkgeversafdracht aan de bond.
In de 21e eeuw wordt nog steeds door de vakcentrales bij het vaststellen van
de looneis blind gevaren op de verwachtingen van het door de regering aangestuurde CPB.
De voorspelde cijfers voor het afgelopen, het nog niet te overzienbare lopende en het helemaal
onbekende nog komende jaar worden klakkeloos aanvaard als grenzen voor de mogelijkheden voor
de vakbeweging. (34 cao eis en resultaat)
De geleide loonpolitiek duurt voort.
Als politieke factor en als belangenbehartiger verliezen de vakcentrales langzamerhand hun positie.
Toch blijft de leiding weigeren vakbondsmacht te ontplooien. Onder de kreet 'moderne vakbeweging'
is de nadruk verlegd naar een technocratisch cao apparaat aangevuld met individuele belangenbehartiging
als tegenprestatie voor betaald lidmaatschap.
onderhandelings monopolie
Het wettelijke onderhandelings monopolie van de centrales was geen resultaat van strijdbaar optreden,
maar van inkapseling. Door ze onderdeel en afhankelijk te maken van het bestel werden
de centrales worden gebruikt om de loonkosten in bedwang te houden.
(47. Sociaal akkoord )
Natuurlijk hoeven de vakcentrales zich daar niet toe te lenen. Maar uit niets blijkt
dat de leiding van de centrales zich willen gaan baseren op besluiten aan de basis.
In de praktijk regeert de achterkamertjes politiek van de Stichting van de Arbeid.
(60. banenpool een sterfhuis)
ook vakbondsstrijd is nodig.
Natuurlijk zijn er nog altijd vele oprechte vakbondsbestuurders.
Zij worden alleen vaak gemangeld tussen
de bevelsstructuur binnen de centrale en het vertrouwen dat de leden in hen stellen.
Maar al te vaak blaft een manager een bondsbestuurder terug zodra er 'Hogere Belangen op het spel staan,
strijdig met de inzet van de bondsleden.
Toch is het onzin om niet in de vakbeweging te werken.
Want het kan wel zijn dat de vakcentrales zijn gekocht, de bondsleden zelf hebben zich niet laten kopen.
In de vakbeweging zitten nog altijd mensen die èn de kennis èn de middelen hebben
om politieke veranderingen voor elkaar te krijgen.
Contributie betalen is niet genoeg. Het gaat erom het inhoudelijk beleid van de bonden
en centrales politiek te versterken in het voordeel van de werkende bevolking.
Als strijdorganisatie kan een vakbond veel meer bereiken.
(40. verslaafd aan loonmatiging)
vakbondsstrijd is nodig,
vertrouw op eigen kracht en inzicht
kom op voor je rechten
ga de diskussie aan met collegaás
versterk de vakbeweging door aktief op te treden
verover posities in adviescommissies, bondsraden en alle besturen
bundel de progressieve krachten,
erken de verschillen
wat ons bindt blijft doorslaggevend